Recensies Ezra de Haan
Walter Palm op Caraibisch uitzicht
Suriname en een scheermes in het hart
Onder de intrigerende titel Scheren zonder spiegel presenteerde de dichter Ezra de Haan enige tijd geleden zijn tweede gedichtenbundel. In het titelgedicht beschrijft hij zichzelf als ‘een land dat strooide, lang voordat er sneeuw viel’. Angst bedekt zijn straten en het leven is als scheren zonder spiegel. En net als scheren zonder spiegel moet hij maar op zijn gevoel verder. En de dichter gaat verder. De gehele wereld is zijn speelveld. Hij laat zich inspireren door talloze artiesten zoals de Tsjechische schrijver Franz Kafka, de Oostenrijkse schilder Egon Schiele, de Britse dichter John Keats, maar ook de Surinaamse schrijver Ruth San A Jong.
Plekken over de hele wereld spreken tot zijn verbeelding. Zo schrijft hij in het witgekalkte dorpje Chefchaouen in Marokko het openingsgedicht ‘Wit paleis’en in Praag de gedichten ‘Ptak’en ‘Schim’. Als Slauerhoff wordt de dichter gedreven door innerlijke onrust.
In Suriname vindt de dichter rust. In het gedicht ‘Suriname’zie hij gezeten aan de Suriname-rivier ‘het water gaan’en vergeet hij de onrust die in zijn aderen brandt. De dichter geniet van de zilte lucht van de rivier, en van de regenwolken die zich spiegelen in de rivier.
De gedichten over Suriname vormen het poëtisch hart van Scheren zonder spiegel. Zij zijn als het ware het oog van de orkaan die raast in het hart van de dichter. Rust is de gouden draad in de Surinaamse gedichten. Zo beschrijft hij de Chinezen in Suriname die hun toko’s gebarricadeerd hebben zodat ze houden wat ze hebben.
rijst, radio’s en rust
vogels, goud en geld
In een ander gedicht over Suriname, namelijk ‘Paramaribo’, beschrijft hij tropisch onweer met zinnen als mokerslagen:
Fosforwit licht
de hemel op
bij klaarlichte nacht
als de donder op tafel slaat.
Maar zelfs het onweer ‘gromt, snauwt en slaat/ de klauwen uit./ Krimpt dan ineen./ Slaapt.’ Ook hier wordt de rust hersteld.
De gedichten over Suriname maken onderdeel uit van het tweede deel van de bundel, namelijk ‘Waan’. Het eerste deel van de bundel heet ‘Zin’en het derde deel “Waanzin’. Het derde deel doet apocalyptisch aan. Verdampt is de rust van Suriname, nu wordt in het gedicht ‘Vroeger doolden zebra’s’ bij de supermarkt gewaarschuwd voor leeuwen, blokkeren giraffes wegen en klaagt de buurvrouw over een luipaard in de kast het is als Berlijn in de laatste dagen van de oorlog toen wilde hongerige dieren uit de Berlijnse dierentuin door de hoofdstad zwierven op zoek naar prooien.
Ezra de Haan schrijft gedichten die je bij de keel grijpen en niet meer loslaten.
Poëzie als een scheermes dwars door het hart.
Harry Vaandrager op Literatuurplein
In de verantwoording achterin de bundel ‘Scheren zonder spiegel’ stelt de dichter Ezra de Haan: “In deze bundel heb ik dankbaar het werk van anderen gebruikt.” Er volgt een rijtje namen. Niets bijzonders. Zien we vaker. Maar verdomd, bij eerste lezing denkt de welopgevoede lezer vaag iets te lezen dat hem bekend is. Komt dit niet van Kafka, Trakl, Heine of is het Eliot, vraagt hij zich af. En bij tweede lezing is het zonneklaar, hij herkent ook fragmenten van Burroughs en andere leden van de Beatgeneration. Voorts al die dichters uit de Engelse romantiek, ze lichten allemaal weer op in het lezersgeheugen. Kijk hier, Rimbaud ook al. En Baudelaire. Dan de derde lezing, want ja deze bundel verdraagt herlezing op herlezing, wat een verwarring. Mijn verstand verbijstert, mijn zinnen begoocheld denkt de lezer. Kan ik nog wel vertrouwen op mijn geheugen? Duidt ik dit al wel goed? Waarom? Welaan, het wordt de lezer snel duidelijk dat waar Ezra de Haan zijn materiaal ook vandaan tovert, al is het uit de handleiding voor een mediaplayer, hij overal een onvervreemdbare De Haan-taal van fabriekt. Dat er vele anderen in mee resoneren doet niets af aan het feit dat deze gedichten alleen door hem geschreven konden worden.
Ook in fysieke zin hebben sommige gedichten een bron van buiten. Er zijn er die ontstaan zijn in Praag. Andere in Hamburg of Paramaribo. De Haan is dus niet eenkennig. En dit gaat slechts over de inspiratie: literatuur en plekken. Doch er is meer uitzinnigheid. Bijvoorbeeld in thematiek. Die is divers. Ik licht er drie uit. Ten eerste: kritiek op onze samenleving.
Het is bekend, blaffende honden bijten niet. Deze gedichten blaffen niet, maar bijten des te harder. Hoewel, er wordt gebeten zonder dat je er erg in hebt. Simultaan speelt ook de onmacht om een en ander een radicale twist te kunnen geven een rol. Lees Soera’s:
Ik kan er toch niet zijn
als ik er moet zijn.
Ik kan er zijn
als ik er ben:
een verzamelaar van soera’s
wolken vol klanken
waarop woorden drijven.
Ik noem het stenen die ik zaai.
Een ander thema is de liefde. Uitgewerkt in haar vele facetten. De passie, de overgave en het verlangen. Dit lezen we vooral in de eerste afdeling “Zin”. Om te ontwarren hoe een en ander verknoopt is, daar is een uitgebreid essay van node. Een geslaagd gedicht kan goed wedijveren met de complexiteit van de werkelijkheid. En ja, die is vele malen ingewikkelder dan de meeste romans doen voorkomen. Als voorbeeld Frantisek Drtikol:
Is jouw gezicht het masker
dat op dat van een ander ligt?
Verwacht ik een ander, verander
ik de trekken, het gelaat, staat
slechts een schaduw ertussen
trekken van toen en van nu?
We hebben dus de series “Zin” en “Waan”gehad. Dan heel dialectisch, eindigt de bundel met “Waanzin”. Daarin wordt naar mijn idee de waanzin die schuilt in de dagelijksheid en de koppen van ons tweevoeters schuilt. Die duivelse krachten zijn angstwekkend gespierd. Er wordt ook een helse strijd gevoerd tegen de waanzin. Ik zou er met graagte veel uit citeren. Doe dat niet. U moet deze bundel zelf lezen. Maar wees gewaarschuwd: Ezra de Haan is een wilde dichter, hij heeft lef in het wild te denken en te dichten. Een man die niet bang is voor wonden en zich scheert zonder spiegel.
Letterlijk tussen de regels
door: Rogi Wieg
OVER MEZELF
Eerst iets over mezelf. Mag het effe a.u.b.? Ik heb zo’n tien jaar niet meer over poëzie geschreven. Mijn laatste stuk over gedichten verscheen, als ik het me goed herinner, in Vrij Nederland. Ik ben in 1986, heel jong nog, begonnen bij Het Parool als poëzierecensent en ben daarna, vol vurige ambitie, snel overgestapt naar De Volkskrant. Een hele grote, belangrijke krant! Stel je voor… Ik wilde toen nog iemand worden met ware aanzien.En vooral iemand die iets zou kunnen veranderen en verbeteren op ’grote schaal’. Echter, na een tijd ben ik weer teruggegaan naar Het Parool. Ik voelde na tien, twaalf stukken dat het poëziebeleid bij De Volkskrant toch te rigide, te strak en te ’academisch’ voor de persoon die ik was zou blijven . En een van mijn doelen bij deze krant was juist om dat jarenlange starre, bloedserieuze en saaie geschrijf van een oudere generatie poëziebespekers te proberen ’omver te gooien’. Maar ik heb er de kans niet voor gekregen. Bij Het Parool kon ik echter wel doen wat ik wilde. En ik begreep toen pas dat ik daar heel blij en tevreden mee moest zijn! Echter, ongeveer tien jaar geleden was ik langzamerhand een beetje uitgeschreven over de dichtkunst. Of eigenlijk: de wijze waarop ik gedichten besprak begon een maniertje te worden (tenminste, dat vond ik zelf). Ik werd daarbij geestelijk heel ziek en was daardoor überhaupt niet meer goed in staat om stukken te maken. En ik ben – nu in 2011 – zeker niet van plan om weer regelmatig/geregeld ( op afspraak, zoals bij de krant ) stukken over poëzie te gaan schrijven. Dat soort werk zou me o.a. geestelijk nog steeds te veel uitputten, want ik ben de laatste jaren in feite chronisch ziek.
Ach, ik heb niet het gevoel dat men mij erg mist als recensent. Maar dat vind ik helemaal niet erg. Het voelt zelfs heel natuurlijk aan voor mij. Ik kwam, ik zag, ik schreef en ik verdween. Het is goed zo. Echt goed. Ik heb mijn werk gedaan. Mijn stukken waren meestal zeer persoonlijk, ’onacademisch’, vaak echt emotioneel en, naar mijn mening, hier en daar erg geestig. Het waren misschien meer verhaaltjes dan zuivere recensies over poëzie. En met deze laatste paar zinnen heb ik mezelf meer dan voldoende veren in mijn nog mooie kont gestoken. Ja, ik heb het tamelijk vaak van de dames gehoord in mijn leven: ’Rogi wat heb je toch een lekker kontje.’. Niemand heeft echter ooit tegen mij gezegd: ’Meneer Rogi Wieg u bent een groot en belangrijk recensent. ’ Dat was ik dan zeer waarschijnlijk ook niet. Ik was gewoon SPECIAAL. Een speciaaltje binnen de kleine kring van poëziebesprekers. En het is niet helemaal uitgesloten dat ik een piepkleine bijdrage heb geleverd aan de veel ’lossere, personalistische’ boekbesprekingen die je tegenwoordig veel meer tegenkomt dan vroeger.
ONLANGS
Onlangs kreeg ik een bundel in handen die mij erg intrigeerde en ik besloot, om TOCH een recensie te proberen te schrijven. Hij zou over de nieuwe gedichten van schrijver en dichter E. de Haan gaan. Ik had er plotseling gewoon zin in. Ja, ik had er verdomd veel zin in, want ik had het prettige gevoel dat ik misschien werkelijk iets te melden had over deze poëzie en dat ik er ook de kracht voor had. Ik was er zelf nogal verbaasd over. Ineens was ik weer een soort poëzierecensent met een grote meldingsdrift. Een eenmalig wereldwonder? Dus ik begon langzaam en voorzichtig aan het stuk dat u nu gaat lezen.Nog 1 keer een stuk maken om het definitief helemaal af te leren! Of zoiets?
E. de Haan (Ezra de Haan) is geen veelschrijver/dichter. Hij werd geboren in 1957 en publiceerde in 1996 de novelle ’Vonk’, in 1999 de korte roman ’Kermis in de hel’, in 2003 de dichtbundel ’Ik belde mijn muze’ en in de zomer van dit jaar verscheen ’Scheren zonder spiegel’. Deze dichtbundel is buitengewoon boeiend en zette me aan het nadenken over wat je letterlijk moet kunnen vinden tussen poëzieregels. Want, het is ’de verborgen waarheid die vaak letterlijk tussen de regels te vinden is’ waar deze dichter naar zoekt. – Dit staat in de flaptekst van de bundel.- De verborgen waarheid: LETTERLIJK tussen de regels? En niet FIGUURLIJK! a) De verborgen waarheid is te vinden tussen de regels. Heel concreet. b) De verborgen waarheid ’bevindt’ zich tussen de regels, maar niet concreet. Hij wordt ’overgedragen’ en is dan niet letterlijk te vinden: hij is op overdrachtelijke wijze, figuurlijk dus, ’aanwezig’. Maar datgene wat de waarheid aan ons overdraag is wel letterlijk vindbaar tussen de regels. Ik moet uitgaan van a): dat is wat Ezra de Haan wil. De waarheid bevindt, zich, volgens de dichter concreet tussen de dichtregels van hem. Hij zoekt er zelf naar.
Wat letterlijk tussen dichtregels zichtbaar is, is blanco papier. Mag ik nu zeggen dan de waarheid, de waarheid waar De Haan op doelt!, concreet verborgen ligt in blanco papier? Ik ben er trouwens van overtuigd dat De Haan geen foute formulering heeft geponeerd in de flaptekst en dat hij in plaats van ’letterlijk’ ’figuurlijk’ bedoelt/had moeten gebruiken. Waarom ben ik daar zo zeker van? a) Omdat het proza van De Haan taalkundig loepzuiver is. b) Verder hebben we elkaar en aantal keer gesproken –ja, ik ’ken’ hem dus- . Ik weet hoe hij eruitziet en hoe hij formuleert als we samen een kopje koffie drinken op een terras. Wel, Ezra de Haan formuleert opvallend zuiver. Foutloos en doordacht. Hij verwisselt ’figuurlijk’ zeker niet met ’letterlijk’. Samengevat: in het blanco papier tussen de dichtregels in deze bundel moet werkelijk een/de verborgen waarheid aanwezig zijn, volgens de dichter. Ik kan u gerust meedelen dat ik een soort ’potentie’ van blanco papier bereid ben als een voor mij letterlijke aanwezigheid te nemen. Deze ’ potentie’ van blanco papier is de mogelijkheid om opgevuld te worden. Ik zou het kunnen vergelijken met potentiële energie. Wat ik ook als een letterlijk aanwezigheid wil nemen is de afwezigheid van ’iets’ op leeg papier. (Dat is nu eenmaal een eigenschap van leeg papier.) Op deze wijze beschouw ik de aanwezigheid van ’potentie’ en de afwezigheid van ’iets’ als letterlijk eigenschappen van leeg papier . Dit is, naar mijn mening, de verborgen waarheid die je moet vinden en die ik dus semantisch als letterlijk ’ingevangen’ zie in dit stukje taal: ’de verborgen waarheid die vaak letterlijk tussen de regels te vinden is.’.
De dichter citeert William S. Burroughs en verbindt dit citaat met zijn eigen zoektocht naar de verborgen waarheid: ’When you cut word lines the future leaks out’. Ergo: als je zinnen afbreekt, ’afsnijdt’, ’lekt’ de toekomst naar buiten. Er ontstaan witregels en deze tonen ons de toekomst door de vele ’lekken’ die je als dichter steeds opnieuw veroorzaakt door poëzie te maken . En wat is de toekomst? Niets anders dan de ’potentie’ en de leegte van blanco papier. En deze toekomst moet dan de verborgen waarheid zijn waar De Haan het over heeft. Letterlijk. Maar er is een toch een probleempje. Ezra de Haan zoekt deze waarheid, terwijl hij hem al heeft gevonden! Dit schept, als je mijn redeneringen volgt een tegenstelling. Wat is er dan letterlijk nog meer te vinden tussen de regels als je goed zoekt? Ik heb geen antwoord op deze vraag. Er moet meer zijn, maar ik weet niet wat. Dit boeit mij, ik denk er veel over na. Te veel zelfs. Ik pieker erover, kan het niet loslaten. Is dat niet vreemd?
Verder ’doet’ De Haan vaak iets met de, in dit stuk, benoemde letterlijkheid , in de regels die hij op heeft geschreven, in het ’leesbare’ (niet witte) deel van zijn poëzie. Hij transformeert de letterlijkheid naar iets anders.
K.
Een mens verwordt tot papier.
Franz K. schreef het al:
iemand is een onderdeel
wordt een proces
de regels worden het mes
de vellen gesneden.
De eerste regel van dit vers is veelzeggend en toont mij iets nieuws over een mogelijke betekenis van papier bij De Haan. De letterlijkheid van wat er in een witregel gebeurt, blijkt verbonden te zijn aan de mens. – Ik noem dit een transformatie van de letterlijke betekenis van de flaptekst. Franz K. is uiteraard Franz Kafka die op geniale wijze de mens heeft beschreven die tegen logge, ondoorzichtige, mysterieuze bureaucratische systemen opbotst. Binnen deze systemen is de mens geen individu, maar slechts een stuk papier met daarop gegevens. Het systeem maakt de mens uiteindelijk kapot zonder daar een verklaring voor geven.Binnen zo’n systeem geldt ’Een mens verwordt tot papier.’ En na de vernietiging van de mens kun je (met een beetje fantasie) zeggen dat alles wat ooit over een persoon op papier heeft gestaan heel eenvoudig wordt gewist. Het papier is weer blanco. De geschreven regels zijn witregels geworden. Overal staan dan alleen nog maar witregels. Zo kun je het ook stellen. In het gedicht verwijst Ezra de Haan m.i. naar ’Der Prozess’ . In dit boek twijfelt de hoofdpersoon niet aan zijn schuld en misdaad, hoewel hij de aard van beiden niet kent of begrijpt . Het duistere systeem waarin de hoofdpersoon ronddwaalt maakt deze mens in feite op wijs dat hij schuld heeft. Maar Kafka heeft ook proza geschreven waarin de mens zichzelf als onschuldig ziet terwijl hij tegenover het onmenselijke mechaniek van een samenleving wordt geplaatst. – Nou ja, over het werk van Franz Kafka bestaan, zoals u natuurlijk weet, ontelbare interpretaties. K. is een mooi vers waarin de’afgesneden’ regels witregels tot gevolg hebben die (zo kun je dat zien!) een stuk blanco papier voorspellen die een totale vernietiging van iemand symboliseren. Ja, nu praat ik ineens over een symbool, over een overdrachtelijkheid. Het blijft tobben voor mij, die gedichten van De Haan met het ’papierprobleem’, de letterlijkheid, het symbolische enz. Nog 1 ding: op leeg papier kun je ook prachtige dingen schrijven. Mooie verzen, boeiende gedachten, goed proza. Dat is o.a. een positieve kant van blanco papier.
CITEREN EN DAAROVER BABBELEN
Ik laat het ’papierprobleem’ van Ezra de Haan nu verder rusten: ik wil niet ’gek’ worden. Ik ga doodleuk nog het een en ander van hem citeren, wat commentaar geven, nog een beetje ’babbelen’ over zijn poëzie.
Enkele verzen in ’Scheren zonder spiegel’ lijken op zeer goede vertalingen van Zuid-Amerikaanse poëzie. Maar ik weet dat het geen vertalingen zijn. De Haan is een dichter die het aandurft en aankan om uit ’het Nederlandse landschap’ van onze dichtkunst te stappen. Nu kun je je afvragen of er echt zoiets bestaat als typisch Nederlandse poëzie van Nederlandse dichters. Het antwoord is, zoals ik het zie, ’nee’! Onze dichtkunst van ’zuiver’ Nederlandse verzenmakers is zeer divers en staat, algemeen genomen, binnen de wereldpoëzie op een erg hoog niveau, vind ik. Dus mijn formulering: ’het Nederlandse landschap van onze dichtkunst’ slaat eigenlijk nergens op en mag, wat mij betreft, als onzin worden afgedaan.Ik kan onmiddellijk een aantal namen van ’zuiver’ Nederlandse dichters noemen die, naar mijn mening, de Nobelprijs hadden mogen ontvangen voor, ondermeer, hun fantastische,’eigen’ taalgebruik en brede thematiek in hun gedichten. Gerrit Kouwenaar bijvoorbeeld. Nu zullen sommige lezers van zijn werk zeggen: ’ De thematiek van Kouwenaar is niet heel breed.’ Wel, dat zijn zeer slechte lezers. Kouwenaars’s thematiek is zo breed als de zee, als de hemel. Maar je moet wel de moeite nemen om zijn verzen goed te lezen en vele, vele malen te herlezen. En van Rogi Wieg had Remco Campert ook de Nobelprijs mogen krijgen voor zijn poëzie. En Herman Gorter eveneens. Hij stierf in 1927 Ik zou even moeten opzoeken of de Nobelprijs voor poëzie , voor 1927, al werd uitgereikt. Maar ik heb nu geen zin om dat te gaan uitzoeken. Ik bedoel die hele Nobelprijs, in wezen, symbolisch.Dat had u al begrepen! Dichtende dames? Misschien Judith Herzberg. Ja, waarom niet? Laten ze haar de volgende Nobelprijs voor poëzie geven. De hier genoemde ’zuiver’ Nederlandse dichters zou je met een gerust hart ’internationaal’ mogen noemen.
Waarom kom ik met ’het Nederlandse landschap’ van onze dichtkunst als zoiets helemaal niet bestaat? Tja, ik moet nu eenmaal een fictief punt hebben. Ik ’meet’ hier even vanaf dat punt, terwijl het helemaal niet bestaat en tot een niet bestaande abstractie behoort. Vanaf dit punt ’kijk’ ik, praktisch gezien, naar vertaalde Zuid- Amerikaanse poëzie Ik heb dit fictieve punt bij sommige verzen van Ezra de Haan nodig. Ik vergelijk op deze manier. En wat nu daarbij het meest bruikbare en ook merkwaardige is, is dat dit fictieve punt, dus de ’zuiver’ Nederlandse dichtkunst, globaal genomen,toch een ’sfeer’ uitademt. En deze ’sfeer’ is anders dan die van de Zuid-Amerikaanse poëzie die ik ken. Hoe kan dit? Kan iets dat per definitie niet bestaat – tenminste, door mij zo is gedefinieerd- een bestaande ’sfeer’ hebben? ’Oh, wat ouwehoert die Wieg toch.’, zult u misschien zeggen. Niet bestaande abstracties die ineens een bestaand ’onderdeel’ bevatten: een ’sfeer’. Dat is, binnen onze logica een onmogelijkheid. Ja, dat is zo. En toch levert het, gek genoeg, een goede werkmethode op.
Of vergis ik me helemaal met mijn definitie en heeft de ’zuiver’ Nederlandse dichtkunst wel degelijk concrete archetypische trekken die heel anders zijn dan die van de Zuid-Amerikaanse poëzie? Zoiets zou misschien voor de hand liggend kunnen zijn, – we zijn er daarbij aan gewend geraakt om op deze manier te denken – maar ik geloof niet dat er absolute bewijzen bestaan voor deze, laat ik zeggen, ’gehele culturele bepaaldheid’. Maar waar komt het ’sfeerverschil ’ tussen de ’zuiver’ Nederlandse dichtkunst en de Zuid-Amerikaanse poëzie die ik ken dan vandaan? Ik heb geen antwoord op deze vraag. Ik zie dit alles als een geweldig mysterie. En als je al over archetypische trekken kunt spreken is dit in oppervlakkige zin. Maar wie denkt te weten hoe het allemaal in elkaar zit, mag het zeggen. Alleen: kom dan met een sluitend, ’totaal’ antwoord. Keiharde bewijsvoering, zoals in de wiskunde. Zonder een dergelijke bewijsvoering toon je te weinig aan, vind ik.
Ik schreef eerder dat enkele gedichten uit deze bundel op zeer goede vertalingen lijken van Zuid-Amerikaanse poëzie. Wel, dat is waar. Maar een aantal andere verzen uit deze bundel lijken weer op uitstekende vertalingen van Chinese gedichten. Ik heb zin om uit dit ’Chinese gedeelte’ te citeren, misschien mede omdat ik erg onder de indruk ben van de Chinese dichtkunst die ik ken. Maar weet u wat ik werkelijk ga doen? Ik ga een vers van De Haan citeren dat ik heel mooi vind. Ik ga niks vergelijken met Zuid-Amerikaanse of Chinese dichtkunst! Ik citeer heel gewoon een gedicht dat staat als een huis:
Schim
Ik zag vandaag een schim
van wie je was
wie je bent
die je had kunnen zijn
Niet ’s nachts zoals hiervoor
verborgen in schemer en schaduw
maar helder alsof ik klaarwakker was
zag ik je jezelf verstoppen in woorden
gedachten verhullen als onder een muts
De kluts was ik kwijt, zocht naar mijzelf
onder lagen van kleding. Mouwen vol
vertrouwen waren weg. En spreken
zorgde slechts voor het stoppen
van tranen, de gaten in je jas
want wat eens zoveel was
bleek plotseling weg
Poëzie: de vluchtigheid der dingen
door Els Moor in De Ware Tijd
Kathleen Ferrier heeft dit jaar de 100 beste gedichten voor de VSB-poëzieprijs 2012 gekozen. Zij was voorzitter van de jury die de uiteindelijke winnaar heeft gekozen, Jan Lauwereyns. De 100 beste zijn uitgegeven door De Arbeiderspers. Kathleen Ferrier heeft het voorwoord geschreven waarin haar Surinaamse afkomst een belangrijke rol speelt. ‘Poëzie is een rode draad in mijn leven’, schrijft zij. Ze heeft dat te danken aan haar vader, Johan Ferrier en aan haar moeder Edmé Vas. Die hebben hun kinderen liefde voor literatuur bijgebracht. Uiteraard kreeg hun dagelijks leven kleur door de Anansitori die hun vader vertelde, maar ook liefde voor het geschreven woord (proza en poëzie) kregen ze mee. Echt niet alleen Nederlands en Surinaams werk, ook de grote klassiekers uit de wereldliteratuur, veel uit Latijns-Amerika. Kathleen studeerde dan ook later Spaans en Portugees en woonde tien jaar in Latijns-Amerika, Chili en Brazilië. Kathleen Ferrier heeft een universele blik op literatuur.
In de bundel staan gedichten die dicht bij ons komen: twee van de op deze pagina besproken dichter Raj Mohan, een gedicht van Aart Broek over Curaçao en drie gedichten over Suriname van de Nederlandse dichter Ezra de Haan, die ons land bezocht. Die staan in de bundel ‘Scheren zonder spiegel’ die tegelijk met ‘tihá/troost’ van Raj Mohan door In de Knipscheer werd gepresenteerd. In de drie gedichten over Suriname kijkt De Haan met een realistische blik naar ons land. In ‘Paramaribo’ geeft hij een mooie combinatie van de felle natuur met de slordige realiteit: ‘[…] Palmen zwaaien hun silhouet/ weerkaatsen in plassen/ waar stoepen ontbreken/ de straat vaart is geworden/ en auto’s schepen zijn. […]’. Echt leuk is het gedicht ‘Twa Twa’, een parodie op de Chinese handelszucht. Eerst over twatwa en pikolet die in hun bewaakte kooitjes zingen en dan over de chinezen: ‘Zo houden ze wat ze hebben:/ rijst, radio’s en rust/ vogels, goud en geld./ Ze leveren zichzelf daarvoor in/ die vreemde vogels/ die van ver gekomen zijn.’
Raj Mohan met een poëtische reactie op Scheren zonder spiegel.
wanneer vorm aanwezig is
maar niet zichtbaar meer
dan is kunst verheven
boven kunst
en staat die op zichzelf
zonder benoemd
te worden
Over Ik belde mijn muze
Albert Hagenaars
Ezra de Haan, Tsjitske Jansen en Mustafa Stitou- een nieuwe stroming in de poëzie
Hoewel uitgevers en boekhandelaren zoals gewoonlijk klagen over de slechte verkoop van poezie, is het najaarsaanbod aan dichtbundels opvallend groot, én verkwikkend divers. Langzaam tekent zich een tendens af in die kluwen van meest uiteenlopende richtingen, die vooral door aankomende auteurs in gang werd gezet. De nieuwe ontwikkeling wordt gekenmerkt door breedsprakige zegging; een beroep doen op de spraaktaal met al haar trendy uitdrukkingen; een lichamelijk gebonden beeldspraak; en een haast vanzelfsprekende aandacht voor het snijpunt van enerzijds de volslanke dagelijkse realiteit en anderzijds het intieme, soms intiemste domein. Grootste gemene deler is het plezier waarmee het materiaal taal onder handen wordt genomen. Over de ruggen van de stromingen van de laatste veertig jaar heen doet het werk van deze dichters denken aan dat van de Vijftigers, de gematigde vleugel om precies te zijn, zonder evenwel daardoor duidelijk beïnvloed te zijn.
Ezra de Haan (1957), die pas in 1996 debuteerde, is een interessante exponent van bedoelde groep. Een van zijn beginregels, Ik zal woorden voor je kneden, heeft programmatische kracht. In ‘Ik belde mijn muze’is zijn taal weliswaar kariger dan die van de meeste anderen, maar door zijn tekstuele koprollen en hinkstap sprongen krijgen de gedichten een veel grotere interactie dan je op basis van het aantal woorden zou vermoeden. De Haan is op z’n best als hij de lezer van regel tot regel bijstuurt, en even zo vaak weet te verrassen: Geen hond zit als een mens/ En toch zit ze zo:/ Een als mens vermomde hond/ Zoals de wolf in ons/ Maar dan zonder schaapskleren. Beide betekenismogelijkheden in de slotregel hebben geldigheid. De hond komt als motief overigens op veel plaatsen terug in het boek, soms in komische combinaties: De luim van God komt mij voor/ Als de muil van een dog; fel vol lef/ Dat wel. Melk alles uit, maar sta klem/ ik snak naar een kans, ratel over later/ Maar leed valt mij ten deel. De in de Nederlandse poëzie weinig populaire palindromen kunnen hun geluk niet op bij de Haan!
Over Vonk
Het Nederlandse Boek:
Een moderne zedenschets met een min of meer open einde, waarmee Ezra de Haan een lezenswaardig debuut maakt.
De Nederlandse Bibliotheekdienst:
Een uiterst boeiend geschreven debuutnovelle over de eind dertiger Vonk die in een wat vroege midlife crisis geraakt.